Verhalen

Ruim tien jaar neem ik deel aan een kleine schrijversgroep die gemiddeld eens in de twee maanden bij elkaar komt. Per keer kiezen we een thema voor een kort verhaal van ongeveer één à twee A-viertjes. Ik gebruik meestal als invalshoek een ervaring uit mijn eigen leven. Geleidelijk aan bouw ik op die manier een verhalenboek op die min of meer delen van mijn leven beschrijft. Af en toe zal ik meerdere verhalen op deze plek openbaar maken en vervangen door nieuwe verhalen.

Achterveld, 13 maart 2018 Thema: Je zelf kennen

Het Spiegeltje

Hij probeert met zijn dikke vingers een spijkertje uit het jampotje te pakken. Na herhaalde pogingen met enig vloeken lukt het hem. Hij drukt het kleine spijkertje met het puntje tegen de zijkant van het keukenkastje boven het granieten werkblad.  Met een te grote klauwhamer tik hij voorzichtig deels op het kopje deels op zijn vingers. Het puntje verdwijnt in het crème geschilderde triplex. Nu nog twee stevige klappen en het zit.

Zij hangt voorzichtig het spiegeltje van 20 bij 30 centimeter aan de kleine spijker. Gisteren heeft zij hem in een aanbieding voor negenennegentig cent bij de HEMA gekocht. Beiden kijken naar het spiegeltje met enige trots en met een glimlach op hun gezicht.

Mijn vader staat met zijn stoppelbaard voor het spiegeltje. Met korte, driftige slagen kwast hij zijn gezicht helemaal wit. Hij heeft zijn hoofd iets gedraaid en houdt zijn rechterwang naar de spiegel. Hij trek zijn wang strak en houdt zijn mond scheef open. Hij heeft net een nieuw mesje in zijn scheermeshoudertje geplaatst. Na een laatste haal over zijn kin bloedt hij. Hij drukt op het wondje een klein stukje vloeipapier voor een sjekkie. Een rode stipt verschijnt op het papiertje.  Ik loop van de keuken naar de kamer. Als ik terugkom, ruikt hij lekker. Ik ben te klein om in het spiegeltje te kijken.

Iedereen komt via de achterdeur ons huis binnen. Eerst kom je in de bijkeuken en als je de keukendeur opendoet, zie je het spiegeltje. Onvermijdelijk en dwingend begroet je jezelf in het spiegeltje. Behalve lange Gijs, een knecht van mijn vader. Een paar keer per dag als hij even naar binnen komt en ook als hij weer gaat, moet hij kijken, of hij gehaast is of niet, hij moet door de knieën, werpt een blik in de spiegel, haalt een kam door het haar en wrijft met een soort aai over zijn kin.

Ik ben twaalf jaar als ik mijn hele gezicht kan zien in de spiegel. Zorgvuldig speur ik mijn gezicht af naar puisjes en sproeten. Vooral sproeten. Heb ik er te veel? Zijn ze te groot?  Het lijkt alsof ik alleen maar sproet ben. ”Sproetenkoning” galmt door mijn hoofd.  

Ik kijk of ik al een baard krijg. Hoe ik ook speur, ik vind niets. Ik kijk vaak in de spiegel.

Als ik aan het praten ben, zoek ik naar spiegelende oppervlakten.  Kijk hoe ik sta, praat en loop. Elke keer als ik door de keuken loop, zie ik mezelf in de spiegel. Ik moet kijken. Keer op keer.

Langzaam leer ik veel poses van mijn lichaam en uitdrukkingen van mijn gezicht kennen.

Geleidelijk aan verdwijnt de spiegel buiten mij en lijkt het alsof ik mezelf bekijk vanaf een punt iets boven mijn rechterschouder alsof daar een tweede Ruud zit die Ruud in al zijn doen en laten volgt.

Het proces van mijzelf leren kennen gaat gestaagd door en verinnerlijk zich geleidelijk aan naar een bewustzijn van hoofd, hart en gevoelens.

De grootste confrontatie met mijzelf vindt plaats op de tweede dag na de geboorte van mijn oudste zoon. Op enig moment huilt hij en huilt hij. Wat ik ook doe, hij blijf huilen. Voor mijn gevoel steeds harder en langer. Wanneer ik hem op de commode leg om te kijken of er niet ergens een spelt verkeerd zit of hij verschoont moet worden, voel ik me zo verschrikkelijk onmachtig dat ik niet instaat ben om zijn ongenoegen ongedaan te maken. Een golf van woede gaat door mijn heen. Ik sta te trillen op mijn benen en tril zelfs over mijn hele lichaam, ik kan hem wel slaan en door elkaar schudden. Ondertussen ga ik heel voorzichtig met hem om verscheurt in mijn gevoelens van tederheid en woede. Het is een begin van een hele lange weg waarin mijn kinderen voortdurend laten zien, letterlijk en figuurlijk, wie ik ben, wat ik doe. Ze zijn de spiegel die mij tot mijn diepste raakt.

Nog één keer kijk ik in het spiegeltje aan de keukenkast van mijn ouderlijkhuis wanneer mijn moeder op 88-jarige leeftijd na 58 jaar afscheid moet nemen van haar huis. Ze kijkt voor het laatst in het spiegeltje, ze is gekrompen, ze ziet alleen nog haar ogen. Voor de laatste keer haalt ze een kam door haar haar. Twee tranen lopen over haar gezicht. Ze schudt haar hoofd en loopt naar buiten en denkt “ik ben niet gek”.  Ik geef haar een arm. We gaan.

De spiegel verdwijnt niet meer uit mijn leven. Hij wordt mijn eeuwige metgezel iedere dag en overal. Soms buiten mij, vaak in mij. Voortdurend reflecteer ik op het beeld. Wie ben ik? Wat doe ik? Hoe voeg ik mij in? Deel ik de ruimte?  Accepteer ik de ander? Toon ik voldoende mededogen?

Ondanks die voortdurende toetsing, goede voornemens en vele verbeteracties lijkt er geen einde te komen aan dat gedoe van jezelf te beschouwen.  Overwegend vind ik het allemaal de moeite waard en geeft het mij voldoening. Een enkele keer voel ik me waardeloos en word wanhopig van dat eindeloze getuur in al die spiegels met die pramende vraag “Wie ben ik?”…… dat ben ik!

Achterveld, 13 januari 2018 Thema: Tradities

De steen van mijn Opa.

Ik sta voor één van mijn lievelingsstenen. Hij ligt in een open dennenbos met hier en daar een loofboompje. Bij de steen staat een van de weinige eiken in het bos. Er hangt een olijfgroen vogelkastje aan de boom gemaakt door mijn zoon. Er heeft een boomklever in gebroed. De ingang is nog een beetje dichtgemetseld met aarde.

Het is koud. Een gure wind waait langs mijn gezicht. Ik kijk naar de steen. Een grillig zandkleurig landschap met hier en daar een roze gloed waar witte aderen als rivieren en watervallen hun weg zoeken. De toppen zijn bedekt met sneeuw. De restanten van een fikse sneeuwbui van een week geleden. Ik kan nog net 2008 onderscheiden. Het is bijna 10 jaar geleden dat ik de steen op deze plek heb neergelegd.

Daarvoor lag hij in mijn tuin, een pronkstuk tussen grotere en kleinere stenen uit heel Europa. Ik had hem toen al dertig jaar. Toch ken ik de steen al veel langer. Wanneer ik als kleuter naar de kippen ging kijken of er eieren waren, kwam ik langs de steen. Toen stond hij rechtop majestueus uitkijkend over het grasveld. Op de kleine, vergeelde fotootjes met een kartelrandje van de tuin is hij prominent aanwezig. Toen stond hij, nu ligt ie, nog steeds amper te tillen.

Langzaam wijkt de steen voor mijn ogen en doemt er een beeld op van werkeloze mannen in de jaren dertig, die middenin het bos aan de rand van Apeldoorn een vijver graven.  Eén van hen is mijn Opa. Plotseling stuit zijn bats op een steen. Behoedzaam graaft hij erom heen om zijn schop te sparen. De stenen en het gele zand worden afgevoerd met houten kruiwagens met een houten wiel waar een smid een stuk bandijzer om heen heeft gelegd. ’s Avonds leggen twee mannen de steen op zijn transportfiets. Hij gaat lopend naar huis.

Waarschijnlijk is de steen in ons land gekomen met landijs uit Scandinavië tijdens de Saale-ijstijd, zo’n 150.000 jaar geleden.

Wisselende herinneringen komen als een film bij mij naar boven. Ik zie haar uit de tent komen. Ze schuifelt met een kop thee naar een stoel voor de tent om in het zonnetje te kunnen zitten. Ze heeft alleen maar zwarte kleren aan. Niets voor haar die zo van kleuren houdt. Ze is erg dik geworden. Ze beweegt zich traag. Ze komt niet meer verder dan de tent. Ze wilde erbij zijn, het jaarlijks terugkerende kampeerweekend met Pinksteren met de hele familie. Ze schrijft in haar dagboek: eindelijk weer een dag zonder veel pijn en wat meer energie. Ik geniet van de appelbloesem en de koeien in de wei.

Het doet veel pijn om je zus zo kwetsbaar en broos te zien. Ik besefte, ze redt het niet.

Ik kijk weer naar de steen en begin de bladeren en de resten sneeuw rondom de plek te verwijderen. Het groene mos, de bladeren van de klimop en de maagdenpalm komen weer tevoorschijn. Ik kijk tevreden naar het resultaat. De zon breekt even door het grauwe wolkendek. Net als toen mijn vrouw en ik bij haar op bezoek zijn. Ze is al heel zwak. Mijn vrouw zet een stoel in de zon. Tussen ons in schuifelde ze naar de stoel. Ze is erg mager geworden. We slaan een dikke plaid om haar heen. Ze genoot.

Een week later zit ik met mijn moeder aan haar bed. Ze voelt zich erg ziek. Heeft veel pijn en heeft geen energie meer. Licht, geluid alles is te veel. Plotseling begint ze te huilen als een gewond diertje. Piepend, bijna geluidloos en met een volkomen machteloze en hulpeloze blik zegt ze “Ik ben bang dat ik jullie nooit meer zie”.

De volgende dag belt mijn zwager dat ze vanochtend is overleden tussen hem en de kinderen in.

Ze is 56 jaar.

Ieder jaar ga ik voor 16 december naar het graf. Op 16 december was ze jarig. Ze ligt op de natuurbegraafplaats in Asselt. Niet ver van de plek waar de steen van mijn Opa is gevonden.

Ik steek het kaarsje met het ledlampje in het lantaarntje aan. Hij brandt op 16 december, met kerst en tot ver in februari als het weer langer licht wordt en de zon weer gaat schijnen.

                                                             ***